Vraag: Kunt u omschrijven welke soorten spraak wij moeten vermijden?
Antwoord:
Alle lof zij Allah, Heer der Werelden. Sheikh Moh’ammad Saalih’ al Moenaddjied (moge Allah hem behouden) antwoordde hierop met het volgende:
De moslim dient zijn tong onder bedwang te houden en niet te spreken, mits hij iets goeds wenst te zeggen. Aboe Hoerayrah heeft overgeleverd dat de boodschapper van Allah zei: “Degene die gelooft in Allah en de Laatste Dag, laat hem het goede zeggen of zwijgen...” [1]
An-Nawawi (moge Allah hem genadig zijn) zei: “Als hij wenst te spreken, en hetgeen hij wenst te zeggen is goed en hij is ervan overtuigd dat hij voor de woorden beloond zal worden - ongeacht of dit verplicht of moestah’abb (aanbevolen) is - laat hem dan spreken; als het echter niet iets goeds lijkt te zijn, en hij er niet voor beloond zal worden, laat hem dan zwijgen, ongeacht of hij denkt dat dit h’araam (verboden), makroeh (afkeurenswaardig) of toegestaan is. Baserend op het voorgaande, wordt het aanbevolen om afstand te doen van het spreken van toegestane woorden, opdat de woorden niet zullen leiden tot iets dat h’araam of makroeh is, hetgeen in vele gevallen gebeurd. Allah zegt: “Er is geen woord dat hij uit, of aan zijn zijde bevindt zich een waker die gereed staat (om het op te schrijven).” [2]
Imaam as-Shafi'ie heeft eerstgenoemde h’adieth zodanig geïnterpreteerd, dat een persoon die wenst te spreken hier eerst over na dient te denken: indien hij denkt dat zijn woorden geen schade aan zullen richten, dan dient hij te spreken; als hij echter denkt dat de woorden schade zullen aanrichten, of dat dit (hoogst)waarschijnlijk zal gebeuren, dan dient hij zich te onthouden van het spreken.
De profeet heeft ons in meer dan één h’adieth geboden onze tongen te beheersen, zoals in de h’adieth overgeleverd door at-Tirmidzie, van 'Oeqbah ibn ‘Aamir die zei: “Ik vroeg, O boodschapper van Allah, wat is verlossing?” Hij zei: “Het beheersen van je tong, tevreden zijn met de ruimte van je woning en huilen over jouw zonden." [3]
At-Tirmidzie (2616) heeft ook overgeleverd, dat de profeet zei tegen Moe'aadz , na hem enkele wetten van de Islaam geleerd te hebben: “Zal ik jou vertellen wat het fundament is van al dat?” Ik (Moe’aadz) zei: “Natuurlijk, O boodschapper van Allah.” Hij pakte zijn tong vast en zei: “Beheers dit.” Ik zei: “O boodschapper van Allah, zullen wij verantwoordelijk gehouden worden voor hetgeen dat wij ermee zeggen?” Hij zei: “Moge jij van je moeder ontnomen worden, O Moe’aadz. Zullen de mensen in de Hel gegooid worden op hun gezichten of op hun neuzen, voor iets anders dan de oogst van hun tongen?" [4]
De h’adieth spoort aan om zich te onthouden van het toegeven aan bepaalde handelingen, omdat het zaken zijn waaruit niemand voordeel kan halen en zeker, het kan veel schade aanrichten aan een persoon zijn spirituele en wereldse zaken.
Het is overgeleverd van Ibn Mas'oed dat de profeet zei: “Wanneer mijn metgezellen genoemd worden, blijf dan stil; als de sterren genoemd worden, blijf dan stil; en als het Goddelijk Besluit genoemd wordt, blijf dan stil.” [5]
Deze h’adieth geeft aan dat het niet toegestaan is om negatief te spreken over de metgezellen van de profeet (moge Allah tevreden met hen zijn), en dat men dient te zwijgen over de meningsverschillen die ontstonden tussen hen, omdat het slecht spreken over hen, of hen zelfs bekritiseren, impliceert dat men verwerpt wat Allah over hen zegt in de Qor-aan. Allah prijst hen namelijk, door te zeggen: “En de allereerste (moslims) van de uitgewekenen (Moehaadjiroen [6] ) en de Ansaar [7] en degenen die hen volgden in goede daden: Allah heeft welbehagen (genoegen) aan hen en zij hebben welbehagen aan Hem. Hij heeft voor hen Tuinen (in het Paradijs) waaronder door rivieren stromen, zij zijn daarin eeuwig levenden. Dat is de geweldige overwinning.” [8]
En Allah zegt: “Moeh’ammad is de boodschapper van Allah en degenen die met hem zijn, zijn streng tegenover de ongelovigen, maar onderling barmhartig. Jij ziet hen zich neerbuigen en zich neerknielen. Zij zoeken een gunst van Allah en Zijn welgevallen. Hun kenmerken zijn zichtbaar in hun gezichten door de sporen van neerknielingen.” [9]
Dit is hoe Allah hen heeft beschreven in Zijn Boek, dus zij zijn zonder enige twijfel rechtvaardig van karakter en de besten van de mensheid.
Sheikh al-Islaam ibn Taymiyyah (moge Allah hem genadig zijn) heeft gezegd: “Eén van de basisprincipes van Ahloe s-Soennah wa l-Djamaa’ah [10] is dat zij niets zeggen of denken om de metgezellen van de boodschapper van Allah te bekritiseren, zoals Allah hen heeft beschreven in het vers, waarin Hij zegt: “En degenen die na hen kwamen, zeiden: “Onze Heer, vergeef ons en onze broeders die ons zijn voorafgegaan in het geloof en maak in onze harten geen wrok jegens degenen die geloven. Onze Heer, voorwaar, U bent Zachtmoedig, Meest Barmhartig.” [11]
En zij gehoorzamen het gebod van de boodschapper van Allah : “Vervloek mijn metgezellen niet, want bij Degene in Wiens hand mijn ziel ligt, als één van jullie het gelijke van de berg Oeh’oed aan goederen geeft in liefdadigheid, dan nog zou hij de status van één van hen niet bereiken, noch zal hij halverwege komen.” [12]
Aboe Zar'ah zei: “Als je een man ziet die één van de Sah’aabah [13] bekritiseert, weet dan dat hij een ketter is, omdat de Qor-aan waarheid is, en de boodschapper waarheid is, hetgeen hij gebracht heeft waarheid is, en niemand heeft dat alles aan ons bekend gemaakt behalve de Sah’aabah. Degene die hen dus bekritiseert, zegt dus dat de Qor-aan en Soennah [14] vals zijn. Het is daarom meer gepast dat hij bekritiseerd wordt en veroordeeld wordt als een ketter die misleid is.” [15]
Met betrekking tot het tweede gedeelte van de h’adieth, waarin geboden wordt zich te onthouden van het spreken over de sterren, hiermee wordt bedoeld - en Allah weet het beste - dat men leiding zoekt in de sterren, met betrekking tot onwaarneembare zaken. De mensen van de Djaahiliyyah [16] maakten bijvoorbeeld gebruik van astrologie, waarbij de beweging van een hemellichaam een indicator zou zijn voor een bepaalde gebeurtenis, zoals het waaien van de wind, regenval, verandering in prijzen en andere zaken waarvan zij beweerden kennis gekregen te hebben door de bewegingen van hemellichamen. Zij waren gewoon te zeggen, dat degene die trouwt onder die en die ster, dit-en-dat zou overkomen, of dat degene die reisde onder die-en-die ster dit-en-dat zou overkomen en iemand die geboren was onder die-en-die ster gelukkig of ongelukkig zou zijn (etc). [17]
Met betrekking tot het derde gedeelte van de h’adieth, dat verwijst naar het zich onthouden van het spreken over het Goddelijke Besluit (al-qadar, het lot). Aboe Dja'far at-Tah’aawi (moge Allah hem genadig zijn) zei: “Het Goddelijk Besluit is een geheim dat Allah verborgen heeft gehouden voor
Zijn schepping. Geen engel die in Zijn buurt is en geen profeet Die Hij gestuurd heeft, heeft hier kennis over. Het blijven achtervolgen van dit aspect leidt slechts tot falen en onthouding van de genade van Allah, en het leidt tot onrechtvaardigheid. Pas dus op met het blijven volgen van deze zaak en hierover na te denken en je hierover te verwonderen. Allah heeft de kennis van Zijn Besluit weggehouden van Zijn dienaren en Hij heeft het verboden om deze zaak te achtervolgen, zoals Hij zegt in Zijn Qor-aan: “ Hij kan niet over Zijn handelingen ondervraagd worden terwijl zij wel ondervraagd worden. ” [18]
Degene die dus vraagtekens plaatst bij wat Allah doet, heeft het oordeel (uitspraak) van het Boek verworpen en degene die het oordeel (de uitspraak) van het Boek verwerpt is een ongelovige (kaafir).” [19]
De moslim dient zich dus te onderwerpen aan Allah in al zijn handelingen en hij dient te weten dat hetgeen hem overkomt hem nooit kon missen en hetgeen dat hem gemist heeft, hem nooit kon treffen. Er is veel dat gezegd kan worden, met betrekking tot dit onderwerp. Moge Allah degene zegenen die gelooft in de wil en het besluit van Allah, zonder in een filosofische discussie te geraken over dit onderwerp. En Allah weet het beste.
--------------------------------------------------------------------------------
[1] Al-Boekhaarie (6018) en Moesliem (47).
[2] Soerat Qaaf (50), aayah 18.
[3] Als sah’ieh’ geclassificeerd door al-Albaanie in Sah’ieh’ al-Targhieb, 3331.
[4] Geclassificeerd als Sah’ieh’ door al-Albaanie in Sah’ieh’ at-Tirmidzie, 2110.
[5] Overgeleverd door at-Tabaraani in al-Kabier, 2/96. Als Sah’ieh’ geclassificeerd door Sheikh al-Albaanie in as-Silsilah as-Sah’ieh’ah, 34.
[6] Moehaadjiroen of moehaadjirien : (e)migranten die (e)migreren van het land van de ongelovigen naar het land van de moslims, omwille van Allah (enkelvoud: moehaadjir).
[7] Ansaar: “helpers”, de moslims van Al-Madienah die de gemigreerde moslims van Mekkah steunden.
[8] Soerat at-Tawbah (9), aayah 100.
[9] Soerat al-Fat-h’ (48), aayah 29.
[10] Ahloe s-Soennah wa l-Djamaa’ah: degenen die de pure Soennah (voorbeeld) van de boodschapper volgen en die zich aansluiten bij de gemeenschap van de oprechte moslims die de juiste methodologie hanteren.
[11] Soerat al-H’ashr (59), aayah 10.
[12] Boekhaarie en Moesliem - Madjmoe’ al-Fataawa, 3/152.
[13] S ah’aabah: metgezellen van de profeet , de moslims die de profeet gezien hebben en die stierven in Islaam ( Radiyallahoe’anhoem ).
[14] Soennah : dit betekent letterlijk de weg of manier. Islamitisch duidt de Soennah de woorden, daden en stilzwijgende goedkeuringen van de profeet Moh’ammed aan.
[15] As-Sawaa’iq al-Moeh’riqah ‘ala Ahloe ar-Rafdh wa d-Dhalaal wa z-Zandaqah, 2/608.
[16] Djaahiliyyah : onwetendheid. Dit verwijst meestal naar de periode vóór de Islaam.
[17] Zie Kitaab at-Tawh’ied van Sheikh Saalih’ al-Fawzaan, Baab Idie’aa-e ‘ilmoe l-Ghayb min Qiraa-at al-Kaff wa l-Findjaan wa ghayrihima. Zie ook Fataawa l-‘Aqiedah, 2/185-186-187-190 van Sheikh Ibn ‘Oethaymeen, waar hij een aantal zeer nuttige opmerkingen maakt.
[18] Soerat al-Anbiyaa-e (21), aayah 23.
[19] Sharhoe l-‘Aqiedah at-Tah’aawiyyah, p. 276 .