maandag 9 maart 2009

Het belang van samenwerken.

Allaah, soebhana wa ta’ala, zegt en dit is een interpretatie van de betekenis: “Helpt (of steunt) elkander met het verrichten van het goede en het verkrijgen van godsvrucht. En steunt elkander niet in het begaan van de zonden en de overtreding.” En uit dit vers valt op te maken dat wij, beste mensen, elkaar moeten helpen en steunen in het goede. Dit is namelijk een kenmerk, een eigenschap van de mensen, van degenen die succes zullen kennen in het wereldse leven en in het hiernamaals.

En eenieder van jullie is wel bekend met een prachtig hoofdstuk, soerah al-‘asr, waarin Allaah, soebhana wa ta’ala, zegt: “Bij de tijd.” Allaah, soebhana wa ta’ala, zweert bij de tijd en zegt vervolgens: “Waarlijk, de mens is in verlies. Behalve…” De mens is in verlies, dit zal angst bij ons moeten inboezemen. Dit is niet zomaar iets. Allaah, soebhana wa ta’ala, zegt in eerste instantie: “Iedereen is verlieslijdende.” En God zij dank, Hij maakt daarna een uitzondering. Een uitzondering en zegt: “…Behalve degenen die geloven, goede daden verrichten, elkander aansporen tot de waarheid en elkander aansporen tot geduld.”

Dus uit deze soerah kunnen wij opmaken dat wij verplicht zijn om elkaar te steunen en te helpen en aan te sporen tot de waarheid. Dat is een vereiste beste mensen. En de waarheid voor de duidelijkheid, die beperkt zich tot datgene waarmee de boodschappers zijn gekomen.

Beste broeder en zuster, wij, en dat moeten wij goed beseffen. Wij vormen één lichaam, één bouwwerk, één gemeenschap. Of je het nou wilt of niet, wij zijn één, één geheel, beste mensen. We zijn op elkaar aangewezen. Wij moeten elkaar steunen en helpen.

En natuurlijk heeft de zwakheid zich meester gemaakt van ons allemaal, dat ontken ik niet. Het heeft ons in haar greep. We gaan gebukt onder zwakheid, onder slapte. Dat is een feit. Maar we moeten niet opgeven, het moet geen aanleiding voor ons zijn om te zeggen van: “Wij ondernemen niks, wij kunnen niks maken, wij kunnen niks veranderen aan de situatie,” zoals sommige mensen doen. Dat is niet wenselijk, absoluut niet. Dit (deze situatie) neemt niet weg dat wij alsnog moeten zwoegen en ploeteren om er boven op te komen.

Wij moeten vechten beste mensen. Want, ik ga een voorbeeld geven, door een aantal zwakke touwen aan elkaar vast te knopen kun je alsnog een stevig koord maken. Waar of niet waar? Waar. Ik ben een zwak touw, jij bent een zwak touw, hij is een zwak touw, maar samen vormen wij een stevig koord. En daar moeten wij voor gaan beste mensen, de totstandkoming van welke zaak dan ook behoeft samenwerking. Dat kan niet anders.

En laten wij een voorbeeld nemen, een eenvoudig voorbeeld. Het maken van brood. Heb jij je weleens afgevraagd hoeveel mensen er betrokken zijn bij het maken van brood? Denk maar aan degene die het land bewerkt, bezaaid, besproeit, het graan vervolgens heeft geoogst, vervoerd, gemalen, gekneden, gebakken, verkocht, op tafel heeft neergezet. Zoveel mensen zijn betrokken bij het maken van een brood. Laat staan als het gaat om een zaak van Allaah, soebhana wa ta’ala.

Wat ik wil zeggen is: wij zijn verplicht om elkaar te helpen en te steunen. Het kan niet anders. Wij moeten elkaar helpen in het opvoeden van elkaar. Dat hebben wij nodig. Als je kijkt naar het gedrag van de jongeren vandaag de dag, het gedrag van de moslims, het stelt teleur. We moeten elkaar helpen in het opvoeden van elkaar. In het openen van de ogen, in het bevechten van onrecht, in het benutten van capaciteiten van onze jongeren. Dat is nodig. Vandaar dat Allaah, soebhana wa ta’ala, de gelovigen prijst in de Qor’aan en over hen zegt en dat zijn de ware gelovigen: “De gelovigen, mannen en vrouwen, zijn elkaars bondgenoten…” Wat doen ze? “…ze sporen elkaar aan tot het goede en het verwerpen van het slechte.” Dat is onze taak, beste mensen. Hebben wij dat waargemaakt? Absoluut niet. Als wij kijken naar de omstandigheden van de oemmah, dan beseffen wij dat wij er heel erg aan toe zijn. Kijk hoe laag wij gezonken zijn. Hoe komt dat? Omdat wij geen gemeenschap meer vormen. Het is ikke, ikke en de rest kan stikken, zoals ze zeggen.

En één van de zaken waartoe deze samenwerking, als wij dit weten te bewerkstelligen, kan leiden, als deze natuurlijk op vaste grond staat, is het sterker maken van onze gemeenschap. En iedereen vandaag de dag klaagt over de zwakte van de gemeenschap. Wil je dat verbeteren? Dan kan dat, door samen te werken. Maar ik zei, als je goed hebt geluisterd, als het natuurlijk op vaste grond staat. En wat bedoel ik daarmee, vaste grond? Dan doel ik op zaken zoals onderlinge liefde. Zaken zoals onderlinge liefde, beste mensen. Hiermee, met liefde beste mensen, wist de profeet, vrede zij met hem, vechtende Arabieren tot één geheel samen te smelten. Hiermee liet de profeet, vrede zij met hem, mensen van verschillende komaf en je moet niet vergeten, we hebben het hier over Bilal Al-Habashi, Soehayb Ar-Roemi, Salman Al-Farsi. We hebben het over Hamza Al-Qoeraishi. We hebben het over Moe’aad Al-Ansaari. Van verschillende komaf, maar de profeet, sallallahoe alaihi wa salam, liet deze mensen voor één en hetzelfde doel werken. De profeet, vrede zij met hem, liet middels onderlinge liefde, mensen die in eerste instantie bereid waren elkaars bloed te drinken, liet hen hun leven in de weegschaal stellen om hun broeders te redden.

Kijk naar het effect van liefde, kijk naar het effect van samenwerken. Het is geen vergelijking. Ik wil onszelf niet vergelijken met die tijden. Als ik denk aan sommige overleveringen, als ik aan denk hoe de metgezellen samenwerkten en hoe zij waren, ik schaam me rot.

En ik wil één voorbeeld aanhalen, want ik wil het niet al te lang houden natuurlijk. Eén voorbeeld, beste mensen. Gelet op deze prachtige overlevering die vermeld staat in sahih Moesliem en sahih Boekhaarie. En hij wordt verhaald door niemand minder dan de grote metgezel Abdoe-Rahmaan ibn Awf, radiyallaahoe anhoe. Deze metgezel vertelt dat toen de profeet emigreerde van Mekka naar Medina, wat deed hij als eerste? En zie hier het belang van verbroedering, van samenwerken. Het eerste wat de profeet heeft gedaan is sommige metgezellen uitgeroepen tot broeders. Jij bent de broeder van die en hij is de broeder van die en die is de broeder van die. Dat is het eerste wat hij deed, sallallahoe alaihi wa salam.

En Abdoe-Rahmaan ibn Awf die zegt: “Hij heeft mij en Sad ibn Ar-Rabi’ah tot broeders uitgeroepen.” En je moet je voorstellen, het is de eerste keer dat deze twee mensen elkaar aanzien voor broeder, elkaar beschouwen als broeder. En hij draait zich om, Sad ibn Ar-Rabi’ah, radiyallaahoe anhoe, en hij kijkt naar Abdoe-Rahmaan ibn Awf en zegt tegen hem: “Ik ben degene met het grootste bezit (onder Ansaar)…” en de Ansaar zijn de oorspronkelijke inwoners van Medina. Hij zei: “Ik ben de rijkste man onder hen en ik zal mijn geld verdelen tussen jou en mij.” Jij krijgt de helft van mijn vermogen. Dit is broederschap, beste mensen. De eerste keer. En vervolgens zegt hij, hij gaat verder en dat kun je je bijna niet voorstellen wat deze man gaat zeggen. Hij zegt: “Ik heb twee vrouwen, kijk naar ze, degene die jou behaagt…” of met andere woorden: degene die jij mooi vindt, “…en ik zal dan van haar scheiden en als haar wachtperiode voorbij is, dan mag jij met haar trouwen.”

Als je nu deze mensen met ons vergelijkt, wij kennen niet zoiets als geven. Wij kennen alleen maar aannemen, geef mij. Wij zijn niet eens bereid om een sneetje brood te geven, daar hebben wij moeite mee. En als we geven, weet je wat wij geven? Wij geven gescheld, getier, roddel en achterklap, dat is wat wij geven. Dat hebben wij in overvloed, dat willen wij wel geven. Wil je wat hebben? Gescheld. Wil je wat hebben? Getier. Wil je wat hebben? Geroddel, achterklap. Dat is wat wij kunnen geven.

Beste broeders en zusters, ik wil tegen eenieder zeggen, ik heb een verzoek en ik hoop dat mijn verzoek haar weg naar jullie harten zal vinden. Een verzoek. Laten we het een keertje proberen. Een verzoek aan jullie om jullie harten open te stellen voor jullie broeders en zusters die hier aanwezig zijn of waar dan ook. Open jullie harten voor jullie broeders en zusters. Doe het! Je zult er geen spijt van krijgen, dat kan ik je garanderen. Je zult er een aangenaam gevoel aan over houden. Een gevoel dat jij nog nooit hebt gekend. Doe het! Onderneem het! Geen spijt!

Je kan geen spijt krijgen, want op de dag des oordeels, beste mensen, als djahanam wordt voortgesleept, als djahanam naar voren wordt gebracht. Djahanam, beste mensen. En haar vuur de gezichten verschroeit. Op de dag dat de zon boven de hoofden hangt en de mensen in hun eigen zweet verdrinken. Op de dag dat de schepselen worden omgeven door de engelen, ze kunnen geen kant op, en de pijn ondragelijk is, en de hitte ondragelijk is. Op die dag zal Allaah, soebhana wa ta’ala, spreken en zeggen: “Waar zijn degenen die elkaar liefhebben omwille van Mij?” En dan zullen die mensen naar voren treden, ze zullen naar voren komen, om dan plaats te nemen in een schaduw die Allaah, soebhana wa ta’ala, voor hen gereed heeft gemaakt. Een grote status die te behalen is door wat? Door je broeder of je zuster lief te hebben, daarmee, en niet hem of haar uit te schelden, te schofferen, smadelijk te bejegenen, te slaan. Nee, door van hem te houden, dat is waar het om draait, beste mensen.

“Het zijn slechts de gelovigen die ware broeders van elkaar zijn.” En als jij een verzameling mensen tegenkomt die menen gelovigen te zijn, maar slecht over hun broeders spreken en geen onderlinge liefde kennen, dan kan ik je vertellen dat hun imaan niets waard is. Want dat kan niet, Allaah, soebhana wa ta’ala, zegt: “…zijn ware broeders van elkaar,” ware zusters van elkaar. Dat is waar het om draait, beste mensen.

Probeer het, zoals ik zei. Je zult er geen spijt van krijgen. En probeer het volgende in te beelden. Het volgende in te beelden, wat ik nu ga zeggen. Stel je voor als wij allemaal zouden samenwerken, allemaal. In plaats van elkaar te bevechten, tegen elkaar te strijden, dat wij een keertje opstaan ’s ochtends en zeggen: “We gaan vanaf nu samenwerken.” Stel je voor dat de rijken zich bekommeren over hun arme broeders. Stel je voor dat wij ons sterk maken voor elkaar, voor de zaak van elkaar en dat er geen verdeeldheid meer is. Degene die geen woning heeft, onderdak bieden. Degene die geen voedsel heeft, te eten geven. Degene die ziek is, de beste zorg geven. Degene die niet kan trouwen, aan een vrouw helpen. Degene die het Arabisch niet machtig is, hem daarin onderwijzen. Degene die de Qor’aan wenst te leren, hem daarbij te helpen. Als wij op deze wijze zouden samenwerken, beste mensen, dan zouden alle problemen van onze gemeenschap als sneeuw voor de zon verdwijnen. Dat kan ik je garanderen. En ik vraag Allaah, soebhana wa ta’ala, om deze droom van ons gauw waarheid te maken en ons nader tot elkaar te brengen.



Door: Aboe Ismail

Genomen uit: de lezing ‘Het belang van samenwerken’

Bron: Al-Yaqeen.com