Enkelen van de vrome voorgangers zeiden: “De toegewijde persoon is degene die zijn goede daden verhult, zoals hij zijn slechte daden verhult.”
Sahl ibnoe cAbdullah zei: “Niets is zo zwaar voor een persoon als het hebben van toewijding, omdat dit hem vreemd is.”
Yoesoef ibnoel Hoessayn zei: “Het meest waardevolle in dit wereldse leven is toewijding. Hoe vaak span ik mij niet in om mijn hart te zuiveren van gepronk, of het lijkt alsof dit wederom in een andere gedaante opdoemt.”
Ar-Rabiec ibnoe Khoetaym zei: “Alles waarmee niet het Aangezicht van Allah wordt nagestreefd, zal tenietgaan.”
Aboe Soelaymaan zei: “Als de dienaar toewijding betracht, dan zal hij afgeholpen worden van influisteringen en gepronk.”
Noecaym ibnoe Hammaad zei: “Dat wij zweepslagen moeten verduren gaat ons gemakkelijker af, dan het betrachten van volledige toewijding.”
Yahyaa ibn Abi Kathier zei: “Leert jullie zelf zuivere toewijding aan, want dit is belangrijker dan daden.”
Yoesoef ibn Asbaat zei: “Het zuiveren van de intentie wordt door de asceten zwaarder gevonden, dan het zich langdurig inspannen op de Weg van Allah middels daden.”
Makhoel zei: “Geen dienaar zal veertig dagen zijn toewijding zuiver weten te houden, of de bronnen van wijsheid zullen vanuit zijn hart en tong ontspringen.”
Ibnoel Qayyim zei: “Een daad zonder toewijding en leidraad is als een reiziger die zijn bagage vult met zand waar hij niets aan heeft.”
Voorbeelden van toewijding van de vrome voorgangers
Nooit werd ar-Rabiec betrapt terwijl hij vrijwillige gebeden verrichtte in de moskee, behalve één keer.
Als Mansoer ibnoel Moectamir het ochtendgebed had verricht, dan toonde hij zich tegenover zijn metgezellen energiek en actief, terwijl hij wellicht de hele nacht staand in het gebed had doorgebracht. Dit zou hij doen om zijn daden te verhullen.
cAbdurrahmaan ibn Abi Laylaa pleegde altijd het nachtgebed te verrichten, maar wanneer iemand dan binnenkwam, deed hij alsof hij sliep.
De vrouw van Hassaan ibn Abi Sinaan vertelde over haar man: “Hij pleegde bij mij in bed te kruipen, waarna hij mij zou beduvelen zoals een vrouw haar kind soms beduveld. Wanneer hij wist dat ik in slaap was gevallen, stond hij op om het gebed te verrichten.”
Aboe Hamzah ath-Thamaali zei: “cAli ibnoe Hoesayn droeg ’s nachts altijd een zak brood op zijn rug, die hij als liefdadigheid zou uitgeven. Hij pleegde te zeggen: ,,Heimelijke liefdadigheid, dooft de Woede van de Heer.”
Moehammad ibnoe Ishaaq zei: “Er waren mensen in Medina die van proviand voorzien werden, terwijl zij niet eens wisten waar dit vandaan kwam. Toen cAli ibnoel Hoesayn stierf, moesten zij het zonder datgene stellen wat zij altijd ‘s nacht kregen.”
Ibnoe Djawzi zei: “Wanneer Ibraahiem an-Nakhacy de Koran aan het reciteren was en iemand bij hem binnenliep, zou hij deze bedekken.”
Moehammad ibnoe Waasic zei: “Ik ken mannen die twintig jaar huilden, terwijl hun vrouwen hier niets van wisten.”
Ash-Shaaficy zei: “Ik wenste dat de mensen deze kennis die ik bezit van mij overnamen, zonder dat zij deze aan mij toeschrijven.”