Imam al Ghazali vertelde het volgende verhaal: "Een man in de woestijn was aan het vluchten voor een leeuw dat hem achtervolgde. De man naderde een vallei, waardoor hij geen kant meer op kon. Tot zijn grote vreugde zag hij een touw hangen over de vallei. Dus hij sprong en greep de touw vast, hij wou naar beneden klimmen, maar zag dat er een rivier stroomde, waar een grote slang hem aan het opwachten was.
De man raakte in paniek en wist niet waar hij moest vluchten. Tot overmaat van ramp zag hij een zwarte muis en een witte muis begonnen te knagen aan het touw. De man zat vast, hij kom nergens heen. Boven hem een leeuw, onder hem een slang en de muizen knagen aan het touw. Hij merkte op dat er naast hem een bijenkorf hing. Deze was gevuld met zoete honing, dus de man stak zijn vinger in de bijenkorf. Hij deed vervolgens zijn vinger in zijn mond en proefde de zoete honing en de zoete smaak van de honing deed hem voor even zijn lastige situatie vergeten."
Imam al Ghazali vermeldde hierbij dat de leeuw die de man achtervolgde de dood is, die je altijd achterna zit. De grote slang die de man aan het opwachten was is het graf, dat ook op jou aan het wachten is. De touw waar de man zich aan vasthield was zijn leven, deze beschermt je tegen de dood en het graf voor even. Maar de bescherming is voorbij zodra de nacht (zwarte muis) en de dag (witte muis) jouw leven hebben weggeknaagd. De zoete honing die de man alles deed vergeten, was de wereldse genieting.
Laat de honing je niet bedriegen, want de tanden van de slang zijn reeds geslepen.